PERSBERICHT || Aangaande indiening herzieningsverzoek in de Deventer moordzaak
Persbericht Knoops’ advocaten terzake indiening herzieningsverzoek in de Deventer moordzaak
Op 20 maart 2013 is in de zaak van de heer Louwes een verzoek ex. artikel 461 lid 1 Sv ingediend bij de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad (strekkende tot het instellen van een voorbereidend herzieningsonderzoek). Het verzoek heeft geleid tot een nieuw onderzoek onder leiding van AG mr. Aben. Onderdeel van dit onderzoek is geweest een opdracht op 20 mei 2019 om een forensische review uit te voeren van de Deventer moordzaak door het Cold Cases Team Politie Amsterdam (CCT).
Op last van de AG hebben drie forensische onderzoekers alle forensisch technische informatie, en met name de processen-verbaal van het politieteam die in 1999 tot 2001 zijn opgesteld, gereviewd. Deze onderzoekers zijn verbonden aan het CCT. Dit onderzoek is op 3 mei 2022 aan de verdediging verstrekt waarmee ook het voorbereidend onderzoek ex artikel 461 Sv na negen jaar is afgerond.
De rapportage die naar aanleiding hiervan is opgesteld, vormt de belangrijkste beweegreden voor en tevens de kern van het onderhavige herzieningsverzoek. De analyse ziet op beide pijlers die ten grondslag liggen aan de veroordeling van de heer Louwes: het telecombewijs en het DNA-bewijs.
De belangrijkste conclusies van de forensisch onderzoekers van het CCT voor het onderhavige verzoek zijn als volgt:
- Het CCT onderzocht het afgelopen drie jaar onder meer processen-verbaal en overige informatie omtrent de vraag of de heer Louwes op 23 september 1999 rond 20:36 uur het bewuste telefoontje in Deventer dan wel vanuit zijn auto op een locatie op de A28 zoals hij steeds heeft verklaard, is verricht. Het Gerechtshof Den Bosch is in 2004 uitgegaan van het eerste scenario en heeft zich hierbij gebaseerd op onder meer informatie van het rechercheteam. Het CCT kreeg gegevens in bezit die destijds niet in het strafdossier zijn gevoegd, waaronder een groot aantal zogenoemde ruwe data, die betrekking hadden op een tweetal proefritten die het rechercheteam maakte en waaruit gegevens naar voren kwamen die voor het tweede scenario van belang zijn. Deze potentieel ontlastende gegevens zijn destijds niet geverbaliseerd en derhalve door de recherche naar thans blijkt, bewust achtergehouden. Het CCT noemt deze gang van zaken “zeer opmerkelijk”:
“Het is bijzonder opmerkelijk dat de kennelijk zeer zeldzame (buitengewone) radiopropagatie in twee testritten van de politie voor lijkt te komen. Dat betreft in beide gevallen, met ongeveer 108 km en 61 km, ruim meer dan de maximale 25 – 30 kilometer die steeds betoogd wordt in het dossier. De vraag rijst hoe zeldzaam deze buitengewone radiopropagatie daadwerkelijk is. De enige andere mogelijke uitleg is dat de ruwe onderzoeksresultaten niet valide zijn. Dit kunnen wij niet nagaan.
Vervolgens is het zeer opmerkelijk dat precies basisstation 13037 (Donk), de uitschieter, niet is geverbaliseerd. Deze informatie zou als potentieel ontlastend gezien kunnen worden ten aanzien van de verdenking naar Louwes.”
“De oorspronkelijke onderzoeksresultaten bevatten aanwijzingen dat de opbouw van een spraakverbinding tussen een mobiele telefoon die zich bevindt op het traject van de A28 tussen Harderwijk en ’t Harde en gsmbasisstation 14501 te Deventer tot de mogelijkheden behoort, met name in geval van buitengewone radiopropagatie. In elk geval had deze mogelijkheid niet zonder meer mogen worden genegeerd. Het was juister geweest als de deskundige J.R. met deze bevindingen uitdrukkelijk was geconfronteerd en deze bevindingen ook zichtbaar in het procesdossier waren opgenomen.”
Deze deskundige J.R. is in februari 2014 alsnog gehoord door de nationale recherche (waarbij hij werd geconfronteerd met gegevens uit het dossier waarmee hij destijds niet bekend was) en heeft toen zijn aanvankelijke deskundige verklaring waarop het Hof in 2004 is afgegaan, ingetrokken waarbij hij erkende onvoldoende op de hoogte te zijn van de juiste feitelijke en technische gegevens van de totstandkoming van het betreffende telefoongesprek van de heer Louwes. Het betreffende proces-verbaal van de nationale recherche van maart 2014 waarin dit alles is vastgelegd, was bij het Hof noch de Hoge Raad bekend. Daarnaast hebben ook twee andere Telecomdeskundigen waarop het Hof in 2004 is afgegaan inmiddels hun aanvankelijke opinie op dit punt gewijzigd. Ook volgens de nationale recherche is thans sprake van een nieuw gezichtspunt bij de beoordeling van de aannemelijkheid van de verklaring van de heer Louwes dat hij, op het moment van het bellen, reed op de A28.
- De verklaringen van de heer Louwes betreffende zijn locatie op het moment van telefonisch contact met het slachtoffer zijn volgens het CCT op grond van deze nieuwe informatie aannemelijker dan ten tijde van zijn veroordeling werd geschat:
“Uiteraard blijft het mogelijk dat het telefoongesprek vanuit Deventer of nabije omgeving is gevoerd, maar de verklaringen van Louwes lijken door de vondst van deze ruwe onderzoeksresultaten aannemelijker dan destijds werd ingeschat.”
“Destijds werd door de politie de verklaring van Louwes als onjuist bestempeld. Met deze nieuwe informatie is er meer ruimte ontstaan voor de mogelijkheid dat de verklaring van Louwes klopt. Het betreft in dit geval de aannemelijkheid in het licht van de eerdere ogenschijnlijke onmogelijkheid.”
- De constateringen van de onderzoekers van het CCT roepen twijfels op over de betrouwbaarheid van onderdelen van de in de zaak van de heer Louwes opgemaakte processen-verbaal:
“De betrouwbaarheid van verschillende processen-verbaal is in deze rapportage al aan bod gekomen. Hieruit blijkt dat de gestelde vraag legitiem is: niet alle processen-verbaal blijken in volle omvang betrouwbaar.
Dit komt specifiek naar voren bij het pv over het onderzoek naar calling channels, waar niet alle beschikbare informatie geverbaliseerd is.
Ook bij de datering van de vier pv’s over het veiligstellen van het geursorteermateriaal van de paraplu kunnen vraagtekens worden geplaatst. Op basis van verschillende aanwijzingen in het onderzoeksdossier blijkt dat het geursorteermateriaal het meest waarschijnlijk is veiliggesteld op 22 oktober 1999, en niet zoals geverbaliseerd op 27 september 1999.
Deze constateringen roepen twijfels op over de betrouwbaarheid van onderdelen van de in dit onderzoek opgemaakte processen-verbaal.”
- Het CCT onderzocht ook uitvoerig de vraag naar hoe het DNA van de heer Louwes op de betreffende blouse van het slachtoffer terecht is gekomen. In het bijzonder onderzocht het CCT de vraag naar de zogeheten chain of custody van dit stuk van overtuiging dat bij de veroordeling in 2004 een grote rol speelde. De onderzoekers van het CCT noemen dit aspect problematisch:
“Het combineren van informatie uit verschillende documentaties (journaal, waarnemingsbladen GL – onder andere over de kreukels, datum opmaken aanvraag blouse, het verloop van het insturen van andere svo’s) geeft de indruk dat de blouse niet altijd voorhanden is geweest. Dit heeft mogelijk tot de genoemde vertraging geleid bij het daadwerkelijk insturen van de blouse naar het GL. Een dergelijke onderbreking van de chain of custody is problematisch. Tijdens deze periode is er geen zicht geweest op het stuk van overtuiging waardoor de mogelijkheid bestaat dat zich situaties hebben voorgedaan die tot contaminatie(s) hebben kunnen leiden.”
- Het CCT concludeert op grond van haar uitvoerig onderzoek dat het sporenbeeld op de blouse van het slachtoffer aanzienlijk is veranderd:
“Vaststaat dat er meerdere handelingen aan de blouse werden uitgevoerd en dat deze tweemaal werd getransporteerd terwijl de blouse nog aanwezig was op het stoffelijk overschot voordat die bij het GL werd veiliggesteld en later onderzocht werd. Elke handeling met de blouse kan gevolgen hebben gehad voor de sporen: sporen kunnen, afhankelijk van de aard van het spoor, verloren gaan, stempelen of verplaatst worden zonder dat dit veroorzaakt is door het delict. We zullen dit verder ‘contaminatie’ noemen. Contaminatie kan verandering teweegbrengen in het sporenbeeld waardoor een verkeerde interpretatie hiervan kan plaatsvinden.”
“In deze review komt naar voren dat er veel handelingen aan het slachtoffer zijn verricht die invloed kunnen hebben gehad op het sporenbeeld op de blouse. Ook zijn er diverse transportmomenten waarbij de blouse nog aanwezig is op het slachtoffer. Voorgaande kan, op verschillende manieren, tot contaminatie hebben geleid. Op de foto’s van het onderzoek in het mortuarium zijn er twee knopen meer open dan op de plaats delict. Bij aanvang van de sectie (het moment dat de blouse wordt veiliggesteld) zijn er meer bloedvlekken op de blouse zichtbaar dan er op de plaats delict en het onderzoek in het mortuarium zichtbaar waren. Over deze verschillen wordt niet gesproken in enig proces-verbaal.”
“Alle voorgaande bevindingen in beschouwing genomen maakt duidelijk dat het (sporen)beeld op de blouse aanzienlijk veranderd kan zijn ten opzichte van de situatie zoals die is aangetroffen op de pd.”
- De onderzoekers van het CCT komen vervolgens tot de slotsom dat de integriteit van het stuk van overtuiging, gelet op onder andere de twee bovengenoemde conclusies, ernstig is aangetast. Dit maakt, volgens deze onderzoekers, dat de criminalistische waarde van de blouse in de laagste schaal dient te worden geplaatst van de door de forensische onderzoekers opgestelde schaalverdeling.
“Toen het slachtoffer werd aangetroffen droeg zij deze blouse. Gezien de wijze waarop het slachtoffer om het leven is gebracht en de handelingen die door de dader met het lichaam lijken te zijn uitgevoerd, is het aannemelijk dat de dader sporen heeft achtergelaten op deze blouse. Eventueel aanwezige sporen zouden ook door normaal contact met het slachtoffer of tijdens het pd-onderzoek kunnen zijn achtergelaten, dit is afhankelijk van contextinformatie. Daarnaast is niet vast te stellen wanneer deze sporen precies achtergelaten zijn. De blouse is pas bij aanvang van de sectie veiliggesteld. Er hebben gedurende het onderzoek veel handelingen plaatsgevonden aan/met de blouse die zonder meer invloed hebben gehad op het sporenbeeld. Daarnaast lijkt de blouse enige tijd niet voor handen te zijn geweest, waardoor de chain of custody (mogelijk) is onderbroken. Ook is de blouse onderzocht door de afdeling Haren en Textiel van het GL, wat gezien de vraagstelling waarschijnlijk niet DNA-vrij zal zijn uitgevoerd.
Delictgerelateerd: Ja
Integriteit: Ernstig aangetast
Criminalistische waarde: Ja – laag”
“Uiteraard is de blouse delict gerelateerd, maar doordat de integriteit van de blouse ernstig is aangetast door bovenstaande factoren maakt dat naar onze opvatting de criminalistische waarde daalt. Om die reden hebben wij voor ‘laag’ gekozen bij criminalistische waarde.”
“In 6.3.3 zijn door ons schaalverdelingen geformuleerd, aan de hand waarvan de sporen (ten opzichte van elkaar) zijn gewogen. De door ons gebruikte schaalverdelingen kennen de volgende kwalificaties:
Delictgerelateerd:
- Nee
- Mogelijk
- Ja
Integriteit:
- Niet van toepassing
- Niet aangetast
- Aangetast
- Ernstig aangepast
Criminalistische waarde:
- Niet van toepassing
- Nee / geen
- Mogelijk
- Ja – laag
- Ja – hoog”
- De onderzoekers van het CCT eindigen het 146 pagina’s tellend rapport met de slotopmerking:
“Naar onze opvatting raken die twijfelpunten en omissies de criminalistische waarde van de resultaten van forensisch-technisch onderzoek op de pd, aan stukken van overtuiging (svo’s) en andere in beslag genomen stukken, en van technisch onderzoek naar de 16 seconden durende spraakverbinding tussen de mobiele telefoon van Louwes en het basisstation 14501 te Deventer. Vanuit dit nieuwe perspectief had de criminalistische waarde van de onderzoeksresultaten indertijd mogelijk anders ingeschat geworden of moeten worden. Daarnaast zijn in dit rapport aanbevelingen gedaan voor forensisch onderzoek dat indertijd uitgevoerd had kunnen worden, en dat naar huidige inzichten ten onrechte achterwege is gebleven.”
Hierbij is nog van belang dat de onderzoekers van het CCT vaststellen dat er in deze zaak niet eerder sprake is geweest van het zogenaamd ‘falsificeren’ van het scenario dat de heer Louwes in Deventer is geweest gelet op het betreffende telefoontje.
“Wat tijdens het lezen van de stukken omtrent het telecomonderzoek en in bovenstaande opsomming opvalt, is dat er met name wordt gerechercheerd (politie) en beredeneerd (deskundigen) vanuit eerdergenoemd basisstation 14501, aan de Nieuwstraat in Deventer. Daarnaast wordt veelal onderzoek verricht om het scenario van de politie/het OM te verifiëren. Het zou zuiver zijn om ook te falsificeren en het scenario van een verdachte daadwerkelijk te toetsen. Er worden diverse onderzoeken uitgevoerd en testen gedaan vanuit dit perspectief. Tevens valt op dat het calling channels-onderzoek op de route van Louwes maar één keer (of mogelijk in twee delen, gezien de ruwe onderzoeksresultaten) is uitgevoerd. Daartegenover staat de vijf keer dat er onderzoek is gedaan naar de rijtijd van de route Deventer-Lelystad, verspreid over drie dagen. Er wordt daarnaast weinig aandacht besteed aan de rijtijd van Utrecht naar Lelystad. Op de avond dat door het RBT de route met Louwes in de auto wordt nagereden wordt dit wel bijgehouden en geverbaliseerd, echter was het vaststellen van die rijtijd niet het doel van die rit. Het doel was om te kijken of Louwes de plek kon aanwijzen waarvandaan hij gebeld had.
Opvallend is dat het RBT een dag ná het calling channels-onderzoek Louwes de precieze route laat tekenen die hij afgelegd zou hebben. Het zou logischer zijn geweest om de route nog eens goed na te vragen bij Louwes voordat het onderzoek daarnaar zou plaatsvinden.”
Aanvullend nieuw forensisch onderzoek
Bovendien zijn passages uit de rapportage, dan wel nieuwe inzichten aan de hand van de rapportage, aan een drietal andere deskundigen voorgelegd daar de forensische onderzoekers van het CCT geen telecom- dan wel DNA-deskundigen zijn. Dit heeft geleid tot een bevestiging van de belangrijkste onderzoeksbevindingen van het CCT en neergelegd in een drietal recent opmaakte nieuwe deskundigenrapporten van telecomdeskundige J.J.R. Heinen, telecomdeskundige ir. Pluijmers en de Australische DNA-deskundige dr. D. Taylor. Ook kreeg de verdediging de beschikking over twee belangrijke nieuwe processen-verbaal opgemaakt door een inspecteur van de politie, opgemaakt in 2014 en 2018, die eveneens het telecomonderzoek zoals destijds uitgevoerd door de recherche in een voor de heer Louwes nieuw en ontlastend daglicht stelt. Voorts is uit het telecomonderzoek van TNO en TU Delft gebleken dat de door het Hof in 2004 nog aangenomen onmogelijkheid dat het telefoongesprek heeft plaatsgevonden vanaf de A28, in een reële mogelijkheid is omgezet.
De verdediging heeft het onderhavige herzieningsverzoek opgesteld zowel aan de hand van de nieuwe gegevens die bekend waren ten tijde van het verzoek op grond van artikel 461 lid 1 Sv, alsmede op grond van de nieuwe rapporten en processen-verbaal die naar aanleiding van dat verzoek zijn opgesteld en andere nieuwe gegevens die de verdediging na 2013 bekend zijn geworden.
Al deze nieuwe gegevens leidt tot de volgende vier overkoepelende nova:
- Nieuwe gegevens en omstandigheden omtrent het telecombewijs
- Telecomdeskundigen die op hun verklaringen in 2003/2004 zijn teruggekomen
- Nieuwe gegevens en omstandigheden omtrent het DNA-bewijs
- Nieuwe gegevens en omstandigheden omtrent de criminalistische waarde van het DNA-bewijs
De heer Louwes is het CCT zeer erkentelijk voor het uitgebreide en gedetailleerde onderzoek dat een geheel nieuw licht werpt op zijn veroordeling.
Het verzoekschrift is op 26 oktober 2022 bij de Hoge Raad ingediend door G.G.J.A. Knoops en C.J. Knoops-Hamburger, advocaten van de heer Louwes, met medewerking van forensisch researcher A. Copier LLB, BSc, verbonden aan het Knoops’ Innocence Project.